vrijdag 11 januari 2013

Vergelijking van het eerste boek wat ik heb gelezen en het tweede boek



Ik heb de boeken: De Witte Leeuwin van Henning Mankell gelezen en De Donkere Kamer Van Damokles van Willem Frederik Hermans. 
Deze twee boeken verschillen best veel. Vooral naar mijn mening. 
De Witte Leeuwin is een spannende detective, terwijl (ikzelf) De Donkere Kamer Van Damokles niet zo spannend vindt en het is een oorlogsverhaal. 
Ik vind de schrijfwijze van De Witte Leeuwin veel fijner, leuker om te lezen. Terwijl ik de schrijfstijl van De Donkere Kamer Van Damokles niet erg fijn vond. Wel is De Witte Leeuwin oorspronkelijk Zweeds. De Donkere Kamer Van Damokles is dan wel weer gewoon Nederlands. 
Wat alle twee de boeken wel samen gemeen hebben is het vage begin. In De Witte Leeuwin begin je (ik weet het niet meer precies), maar best ver in het verleden en verder in het boek lees je daar voorlopig niets meer over. In De Donkere Kamer Van Damokles is het begin ook erg vaag. Het gaat heel droog over het leven van Osewoudt in het begin en later in het boek gaat het vooral nog maar over zijn leven ‘nu’. 
En wat ik al eerder zei: wat ook niette vergelijken valt is het genre van de boeken. De één is een detective en de ander is een oorlogsverhaal. 
Ik vond het zelf wel moeilijk om deze boeken te hebben moeten vergelijken, aangezien ze al zo van elkaar verschillen!

zondag 6 januari 2013

Weblog Opdracht 2

Weblog Opdracht 2 gaat over het boek: De Donkere Kamer van Damokles van de schrijver Willem Frederik Hermans. Hierbij moesten wij opdrachten maken die u hier kunt vinden.


Opdracht 1: Biografie Willem Frederik Hermans

Nederlands prozaschrijver (Amsterdam 1.9.1921). Stammend uit een Amsterdams onderwijzersgezin; de zelfmoord van zijn zuster en een neef bij de inval van de Duitsers in mei 1940 betekende een schok voor hem. Ging na het gymnasium fysische geografie studeren aan de universiteit van Amsterdam; promoveerde in 1955 cum laude, was van 1958-1973 lector in Groningen.



Verliet in 1973 enigszins verbitterd Nederland en vestigde zich als schrijver in Parijs. Schreef behalve romans en verhalen ook gedichten, toneelstukken en essays; vertaalde o.m. werk van Wittgenstein; was redacteur van Criterium (1946-1948) en van Podium (1950 en 1963-1964). Weigerde in 1972 de P.C. Hooftprijs; accepteerde in 1977 de Prijs der Nederlandse Letteren. Hermans publiceerde kort na de Tweede Wereldoorlog poëzie (Horror coeli, 1946) en verhalen (Moedwil en misverstand, 1948), werk waaruit aandacht voor irrationele aspecten en voor de nachtzijde van het bestaan blijkt. De roman De tranen der acacia's (1949) beschrijft de identiteitscrisis van een tijdens de Tweede Wereldoorlog opgroeiende jongeman: noch in het politieke (verzet en verraad), noch in het psychologische vlak (vader-, moeder-, zusterfiguren) slaagt deze erin een weg te vinden in de ondoorzichtigheid van de werkelijkheid. De roman schokte het publiek door zijn cynisme, maar de hoofdpersoon Arthur Muttah was voor velen de personificatie van een na-oorlogs levensgevoel. Ook in de roman Ik heb altijd gelijk (1952) is een verbinding tussen een politiek (de situatie in Nederland kort na de politionele acties in Indonesië) en een psychologisch plan (vooral de zusterfiguur) nagestreefd. Het thema is dat van het gefnuikte genie en de zinloosheid van diens woede: wie gelijk heeft, heeft nog niets. Anti-katholieke uitspraken van de hoofdpersoon leverden de auteur een gerechtelijke vervolging op; er volgde echter vrijspraak.

De veelgelezen novelle Het behouden huis (1952) toont de chaos in de schijnbare orde van een samenleving. In de verhalenbundel Paranoia (1953) kunnen personages soms geen onderscheid maken tussen waan en werkelijkheid, terwijl in de bundel Een landingspoging op Newfoundland (1957) het thema van de onmogelijkheid van de door zijn omgeving gemutileerde mens om zichzelf te bewijzen en de beperkingen van de eenzaamheid te doorbreken soms op surrealistische wijze wordt verwoord. De grotesken De God Denkbaar, Denkbaar de God (1956) en het vervolg Het evangelie van O. Dapper Dapper (1973) vormen op associatie en spel gebaseerde `verhalen', die de relatie tussen taal en denken tot thema hebben en die wijzen op de zinloosheid van veel ideeën buiten de niet-exacte wetenschappen aantonen.

Nationale erkenning bracht de roman De donkere kamer van Damokles (1958), waarin de hoofdpersoon Henri Osewoudt door Dorbeck, in uiterlijk zijn evenbeeld maar psychologisch zijn tegenpool, in het verzet tegen de Duitse bezetter wordt betrokken; hij voert blindelings diens opdrachten uit, menend een identiteit verworven te hebben, maar hij kan na de oorlog, als zijn dubbelganger onvindbaar blijkt, zijn daden niet bewijzen: is hij verzetsheld of verrader, slachtoffer of psychopaat? Bewijzen ontbreken, feiten kunnen op verschillende wijzen geïnterpreteerd worden en ook de lezer kan niets bewijzen. Men kan de roman tegelijkertijd lezen als een spannend oorlogsverhaal, als een psychologisch verhaal over het identiteitsprobleem en als een filosofisch verhaal dat de onkenbaarheid van de mens en zijn geschiedenis tot thema heeft. In dit licht bezien kan men De tranen der acacia's als een voorstudie beschouwen.

Als Hermans' beste werk wordt Nooit meer slapen (1966) beschouwd, dat een mislukte wetenschappelijke expeditie in Lapland van de jonge geoloog Alfred Isendorf beschrijft. Deze roman kan men eveneens op drie wijzen lezen: als een verslag van een ontdekkingstocht, als een psychologisch verhaal van een jongeman die zijn vader wil overtreffen en als een filosofisch verhaal waarin de speurtocht naar meteorieten gezien moet worden als een `graalqueeste', die de hoofdpersoon echter slechts tot het besef brengt dat hij geen inzicht heeft in de in wezen onbegrijpelijkheid van het leven. In verband met dit laatste zou men van een `omgekeerde Bildungsroman' kunnen spreken. Het thema van de mislukking in de uitvoering van een taak vindt men ook in het toneelstuk De psychologische test (in Drie drama's, 1962); in King Kong (1972) wordt het begrip `historische waarheid' ondermijnd, terwijl in een derde toneelstuk Periander (1974), een op een verhaal van Herodotus gebaseerd vader-zoon-conflict, zowel tirannie als democratie met de natuurlijke machtsdrift in verband worden gebracht.

In Herinneringen van een engelbewaarder (1971), een opnieuw in de Tweede Wereldoorlog spelende roman, waarin een `wolk van niet weten' (ondertitel) tussen de hoofdpersoon en zijn leven hangt, wordt getoond dat het menselijk handelen niet doelgericht is, dat het een aaneenschakeling is van verwarring en vergissingen. Vanaf dit werk raken de grote filosofisch geaarde en symbolisch weergegeven themata in Hermans' werk enigszins op de achtergrond en krijgt een satirische benadering van de mens en zijn leven meer nadruk, terwijl tegelijkertijd de verzorging van het verhaal als verhaal (intrige, stijl) de volle aandacht krijgt: zo ook de in de Groningse academische wereld spelende romans Onder professoren (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) en de strakke novellen Filip's sonatine en Homme's hoest (beide 1980).

Als essayist en polemist stelde Hermans in Mandarijnen op zwavelzuur (1964) de afhankelijkheid van zijn Nederlandse collega-schrijvers van politieke, maatschappelijke, religieuze of ethische (waan)systemen aan de kaak .Zijn meest verbitterde polemiek voerde Hermans in de Weinreb-zaak. Friedrich Weinreb was een uit Polen afkomstig jood, die in een poging de Nazi-vernietigingsmachine te overleven Duitse connecties en beschermende lijsten verzon, waarmee hij vele joodse lotgenoten aanvankelijk benadeelde en later zelfs verried. Hijzelf zette, in zijn vanaf 1969 verschenen memoires, zijn gedrag in een geheel ander licht en werd daarbij gesteund door Renate Rubinstein en Aad Nuis. Herman's ontmaskering van Weinreb als een pathologische leugenaar werd in 1976, door een rapport van het RIOD, volledig onderschreven. De inspanning die zijn polemiek met Rubinstein en Nuis hem kostte belette hem evenwel het vervolg op Herinneringen van een engelbewaarder te schrijven.

Met name in de bundel Het sadistische universum (1964; 2de dl. 1970) vindt men Hermans' literair credo: het literair werk is een functioneel geconstrueerde wereld en kan geen afbeelding van de werkelijkheid zijn; de roman moet geen realistisch, naturalistisch of psychologisch verhaal zijn, maar een mythisch, waarin de personages personificaties zijn van aspecten van het menselijk bestaan zoals dat in diepste wezen is. Zijn veelzijdige belangstelling toont Hermans in zijn opstellen over onderwerpen uit de literatuur (o.a. Multatuli), kunst (o.a. fotografie), filosofie (o.a. Wittgenstein), techniek, politiek en geschiedenis (o.a. de Tweede Wereldoorlog), behalve in Het sadistische universum ook gebundeld in Houten leeuwen en leeuwen van goud en Ik draag geen helm met vederbos (beide 1979), opstellen waarin de verschijnselen getoetst worden aan de waarde die ze volgens de auteur zouden moeten hebben.

Vanaf het begin van de jaren tachtig reactiveerde Hermans een genre waarin hij, sedert Het behouden huis bewezen had als geen ander vaardig in te zijn, de novelle. Kort achter elkaar publiceerde hij Filip's sonatine, Homme's hoest (beide 1980), Geyerstein's dynamiek (1982) en De zegelring (1984), waarin oude thema's - werkelijkheid en vervorming, oorspronkelijkheid en afleiding, ambitie en onvermogen - in pregnante, nieuwe vorm gegoten zijn. Ook zette hij de bundeling van zijn essayistieke werk voort - Klaas kwam niet (1983), Door gevaarlijke gekken omringd (1988) en Malle Hugo (1994), met daarin portretten en polemieken, of, zoals de ondertitel van het laatste boek luidt, ‘vermaningen en beschouwingen’.

Belangrijker is de uitbreiding die zijn romanoeuvre kreeg. Vanaf Een heilige van de horlogerie (1987) keerde Hermans terug naar de wortels van zijn schrijverschap, zij het soms in een veel mildere, bijna melancholieke toon. Twee dominante aspecten van zijn romantechniek, het realisme en het surrealisme, worden er verbonden tot wat Ton Anbeek een ‘droomrealisme’ genoemd heeft, term die ook zeer wel past bij de grote roman die hij in 1989 publiceerde, Au pair. De wereld waarin de hoofdpersonen zich bewegen is onverminderd magisch, het verhaal een spel van spiegeling en tegenstelling, onvermogen en onbegrip. Maar het mededogen van de auteur die in Au pair zelfs in persoon aanwezig is, doortrekt de gehele intrige.

Het persoonlijke leven van Hermans ging intussen niet over rozen. De reis naar Zuid-Afrika die hij in 1982 op uitnodiging van zijn uitgever aldaar, Human en Rousseau, ondernam, kwam hem in Nederland te staan op veel commotie in de media en een officiële boycot, afgekondigd in 1986, van de stad Amsterdam. Op 5 december 1988 was hij zelfs het slachtoffer van een aanslag door een paranoïde persoon, die nog minder dan de stad de literatuur en de werkelijkheid uit elkaar kon houden. Daar staat tegenover dat hij in 1990 eredoctor werd van de universiteit van Luik, en in 1993 van de universiteit van Pretoria.

In de jaren negentig begon Hermans, bewust of onbewust, de cirkel van zijn schrijversloopbaan rond te trekken. In 1991 verhuisde hij van zijn geliefde Parijs naar zijn wellicht nog geliefder Brussel. In dat jaar publiceerde hij een van zijn sterkste verhalenbundels, De laatste roker, waarvan het oudste verhaal, ‘Cascaden en riolen’ al uit 1943 dateerde en dat verder ook drie Richard Similion-verhalen bevat, genoemd naar de alter ego van Hermans zelf, die daarmee een van de intrigerendste literaire experimenten in autobiografie voltooide. In 1992 kreeg hij de opdracht om het Boekenweekgeschenk van het jaar erop te schrijven: In de mist van het schimmenrijk, later in zijn volledige omvang gepubliceerd als Madelon in de mist van het schimmenrijk. Daartoe keerde hij terug tot het manuscript van zijn eerste, nooit gepubliceerde, roman van 1944 Argelooze terreur, later in zijn volledige omvang gepubliceerd als Madelon in de mist van het schimmenrijk). Niet helemaal voltooid vanwege zijn dood maar wel door hemzelf voor publicatie afgestaan tenslotte was de in 1995 verschenen roman Ruisend gruis, even polyfoon als gecondenseerd, met daarin stemmen uit zijn gehele oeuvre, surreëel en descriptief, duister en herkenbaar. Na een kort ziekbed stierf hij, op 27 april 1995.

Hermans kan niet bij een na-oorlogse stroming ingedeeld worden. Zijn thematiek evenwel, waarin het waarheidsprobleem centraal staat, sluit aan bij die van de romantiek als literaire stroming. Als romantisch rationalist ziet hij twee wegen die de mens in staat stellen om in de chaos van zijn wereld ordenend op te treden: betrouwbare en controleerbare uitspraken kan hij alleen doen met de middelen van de logica en de exacte wetenschappen; daarbuiten in de filosofie, ethiek, psychologie, in de mens- en maatschappijwetenschappen, bestaan geen zekerheden; alleen in literatuur en kunst kunnen met irrationele middelen `waarheden' worden `aangetoond'. Deze positie tussen (neo-)positivisme en (neo-)romantiek houdt de erkenning in dat de wereld van de mens grotendeels onkenbaar is (zelfs de taal is een onbetrouwbaar instrument) en het universum kan daarom sadistisch worden genoemd omdat de mens over onvoldoende mogelijkheden beschikt zijn bestaan daarin te begrijpen. Hermans' personages zijn personificaties van aspecten van zijn wereldbeeld: zij zijn eenzamen die hun wereld voortdurend verkeerd interpreteren, in het contact met andere interpretaties niets zinvols kunnen doen, overgeleverd zijn aan moedwil (het bedrog van de anderen), misverstand en toeval; zij mislukken, gaan ten onder aan de discrepantie tussen de wereld en hun voorstellingen daarvan. In deze wereld, waarin tenslotte de natuurkrachten (machtsdrift, agressiviteit) het winnen, is geen plaats voor begrippen als vrijheid en verantwoordelijkheid, noch voor ethisch idealisme: in de jungle van het menselijk bestaan is een offer voor de goede zaak zinloos. Dit pessimistische wereldbeeld, dat ver afstaat van het personalisme van Ter Braak en Du Perron of van het (in wezen ethisch) existentialisme van Sartre en Camus, toont hier en daar verwantschap met het werk van o.m. Sade, Kleist, Schopenhauer, Freud, Céline en Wittgenstein.

Bron: willemfrederikhermans.nl


Opdracht 2: Hier volgt een serie foto's die ikzelf bij het boek vind passen en daarbij de reden



Ik begin met deze foto. Het is een masker zoals u kunt zien. Dit deed mij eraan denken dat mensen in de tijd waarin dit verhaal zich afspeelt niet zichzelf konden zijn. Ze moesten  zich voor iemand anders voordoen (een 'masker' opzetten) om te kunnen overleven.


Deze foto beeld een gulden af. Het deed me eraan denken dat er in het boek stond dat je niet meer met de gulden mocht betalen. Dat het meisje (ben de naam even kwijt) vanuit Engeland guldens mee had en ze van Osewoudt die snel moest wegstoppen.

De hoed deed me denken aan dat Osewoudt op een gegeven moment een hoed opzet om niet herkent te worden en om zijn geverfde haar te verbergen voor bijvoorbeeld zijn oom.


Er is een stuk in het boek wat verteld dat de oom van Osewoudt stiekem via een radio naar de Engelse radio luistert. Dat deed me denken aan een oude radio, vandaar deze foto.


Ik heb thuis door de Kerst een sneeuwpop knuffel staan. Op eens kwam het in mij op dat er op één van de foto's waar Osewoudt voor moest zorgen een sneeuwpop staat. Dus heb ik een foto van deze sneeuwpop knuffel gemaakt, aangezien we niet echt een witte Kerst hadden om een echte sneeuwpop te fotograferen.


Dit kanon deed me gewoon denken aan de Tweede Wereldoorlog, aangezien dit verhaal zich in die tijd afspeelt.



Om niet herkent te worden had Osewoudt ook de bril van zijn vriend opgezet. Vandaar dat ik deze bril ook heb gefotografeerd.


Osewoudt kleurt op een gegeven moment ook zijn haar. Het sprong in één keer bij mij op: Haarkleur! Vandaar deze foto.

Ik zag mijn wereldbol en ik dacht: Engeland. Engeland speelt best een grote rol in dit verhaal, dus ik twijfelde geen moment en maakte een foto.


Waar slaat dit nou weer op? Zult u denken. Maar het is heel logisch. Het verhaal maakt duidelijk dat als je geen Duits kon spreken in de Tweede Wereldoorlog, dan kwam je gewoon nergens..!


In het begin van het boek, dat Osewoudt Dorbeck ontmoet, gaat het veel over de oude camara: de Leica. Ik had net ontdekt dat wij zelf thuis een oude camara hebben. Het is dan wel geen Leica, maar het deed me er wel aan denken, dus maakte ik ook hiervan weer een foto.


En tot slot: SPIDERMAN, BATMAN EN... SUPERMAN!!!
In het boek gaat het ook over helden. Osewoudt ziet Dorbeck als zijn held. En het is een thema van het boek, dus ik vond deze foto helemaal wel gepast!


 Opdracht 3: Mijn verklaring van het motto van de filosoof Ludwig Wittgenstein, waarom past dit motto bij het boek?

Het motto ('Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er is.
Men zou kunnen willen zeggen: "Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek."
- Dan moet hij er ook zijn als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat.') past bij het boek, omdat er de vraag wordt gesteld of "diegene" wel bestaat. In het boek is namelijk niet duidelijk of Dorbeck nou bestaat of niet. Het zal ook altijd de vraag blijven. Dit past dan weer erg goed bij één van de thema's van het verhaal: illusie en werkelijkheid.


Opdracht 4: Verklaar de titel van het boek in je eigen woorden

Het gaat erom dat Osewoudt voor foto's moet zorgen voor Dorbeck. Foto's maken moest vroeger in een donkere kamer. Dus daar staat die donkere kamer voor. Wat Damokles is... Geen idee, als ik heel eerlijk ben! Een naam..?


Opdracht 5: Een lofrede of polemiek schrijven

In mijn geval wordt het een polemiek. Ik was namelijk niet zo heel blij met dit boek. Ten eerste word ikzelf al niet getrokken tot de titel, die spreekt mij al niet aan. Ten tweede werkte het papier ook niet erg mee... Ik houd van stevige boeken en dit is zo een waaibomen boekje door dat papier! Maar ach, daar moesten we ons overheen zetten en lezen die handel!
Dus ik begon netjes aan het verhaal, las de eerste paar keren netjes wat we moesten lezen (wel met veel pijn en moeite) en toen heb ik het boek uit pure ellende weggelegd. Ik kwam er niet doorheen! Er waren stukjes waarbij ik dacht: "Oké, nu komt het! Nu kan ik het boek niet meer wegleggen, nu wordt het spannend!" Maar dat... Had ik helemaal mis. Het verhaal boeide me gewoon niet. Met veel pijn en moeite heb ik het uit kunnen lezen (al dan niet volgens de planning).
Ik vond het verhaal af en toe ook heel raar. Dan zat ik wel in het verhaal en het volgende moment kon ik met moeite mijn zin aflezen, omdat het te slaapverwekkend werd. Dit is gewoon niet een verhaal in mijn schrijfstijl geschreven. Ik houd van spanning, maar die was hier (voor mij dan) ver te zoeken. Ik heb het dan ook niet zo op oorlogsverhalen. En als ik ze dan toch moet of gewoon "per ongeluk" lees, dan is het twee opties bij mij: Of het is steengoed of ik kan er... Ja... Ik ben er dan gewoon niet echt over te spreken. Het staat me dan gewoon niet aan.
Ik moet toegeven, af en toe moest ik wel eens lachen om één van de grapjes in het boek. En wat ik al zei: Af en toe was het ook wel even spannend. Het is niet dat ik helemaal ontevreden was over het boek. Ik vond het alleen een beetje zonde van m'n tijd. Een boek met dezelfde bladzijden, zelfs met hetzelfde verhaal, maar gewoon een andere schrijfstijl, had ik denk ik zo uitgelezen. Nu had ik er gewoon wat meer moeite mee.
Verder heb ik er niets meer op aan te merken, en om toch nog maar te eindigen met wat goeds...: 
Ja, ik vraag me wel af of die Dorbeck nou echt is of niet!


Dit was hierbij dan mijn Weblog Opdracht 2!